|
Wat zie je? |
Wat doe je |
Loopt 't |
Het wachten duurt te lang. |
Laat beide spelers tegelijk werken. |
|
De poi schiet uit de hand. |
Maak aan het einde van de sok een knoop. Het kind kan de sok onder de knoop vasthouden. |
|
Het lint draait in de knoop. |
Gebruik een korter lint. |
|
|
Maak een lint aan een wasknijper vast. |
Lukt 't |
Het draaien gebeurt te wild. |
Zwaai kleinere rondjes. |
|
|
Zwaai met linten. |
|
Het draaien in een vast ritme is lastig. |
Draai langzamer. |
|
|
Tel mee. |
|
|
Houd de elleboog bij het lijf. |
Leert 't |
Het maken van de figuren lukt. |
Draai van tien keer naar vijf keer en dan naar drie keer. |
|
|
Zorg voor vloeiende overgangen van het ene figuur naar het volgende figuur. |
|
|
Draai voor- en achteruit. |
|
|
Draai met de andere hand. |
|
Zwaai met beide handen tegelijk. |
Houd in elke hand een poi. Zwaai met twee poi’s tegelijk in dezelfde maat en richting. |
|
Met twee poi’s tegelijk zwaaien lukt. |
Zwaai in een afwisselende maat: als de één boven is, is de andere poi beneden. |
|
|
Draai afwisselend met links en rechts. |
Leeft 't |
De uitdaging verdwijnt. |
Zwaai op de maat van de muziek. |
|
Geef een voorstelling. |
Geef samen een voorstelling. De leerlingen doen alles precies tegelijk. |
|
Gebruik ander materiaal. |
Zwaai met gekleurde linten. |
Later |
Maak het moeilijker. |
Twee leerlingen draaien met een springtouw. De poizwaaiers springen erin. |