|
Wat zie je? |
Wat doe je |
Loopt 't |
De markeringspunten verschuiven. |
Met schilderstape de plek aangeven. |
|
Drie kinderen per spel. |
Een werper, een kaatser en een vanger. |
|
De bal gaat steeds de zaal in. |
Richt de kaats naar de muur. |
Lukt 't |
Het is voor beide spelers te moeilijk. |
Beide spelers gaan op de knieën (op een mat) zitten en spelen zo de bal naar elkaar toe. |
|
|
De werper staat en de kaatser blijft op de knieën zitten. |
|
De werper gooit de bal niet op de plank. |
Laat een grotere bal met twee handen gooien. |
|
|
Verklein de markering. |
|
|
Laat de werper goed naar de plank kijken voordat hij gooit. |
|
De kaatser geeft te veel vaart aan de bal. |
De kaatser moet de bal rustig laten stuiten op de plank. |
|
|
Laat de kaatser de bal tegen de muur slaan. Hierna pakt de werper de bal. |
|
De kaatser mist de bal. |
De kaatser probeert de bal te laten stuiten op de plank (niet slaan). |
|
De kaatser geeft te weinig vaart aan de bal. |
Verklein de markering. |
|
|
De kaatser probeert met de bal mee naar voren te bewegen. |
Leert 't |
De bal wordt acht van de tien keer gevangen. |
Vergroot de markering. |
|
|
Probeer een andere bal uit. |
|
Verbeter het kaatsen. |
Kaats harder, met een hogere boog of kaats bovenhands terug. |
|
|
Laat de bal drie keer omhoog kaatsen en speel dan terug. |
|
|
Maak een driehoek met drie spelers en kaats terug in een hoek. |
|
Verbeter het gooien. |
Gooi iets harder. |
|
|
Gooi afwisselend: met een boog en strak. |
|
Verbeter het vangen. |
Vergroot de afstand. |
|
|
Vang snellere en/of kleinere ballen. |
|
|
Draai na de worp een rondje en vang de bal. |
|
|
Creëer een tweede markeringsplek op één meter naast de werpplek, gooi vanaf de eerste plek en vang op de tweede plek. |
Leeft 't |
Introduceer een puntentelling. |
Tel hoe vaak de bal gevangen is. Bijvoorbeeld acht keer gevangen is een wasknijper verdiend. |
|
Organiseer een miniwedstrijd. |
Hoe vaak kan het team goed kaatsen in dertig seconden? |
|
Bedenk een leuke truc. |
Kop de bal terug naar de kaatser. |
|
|
Tik de bal met de vuist naar de kaatser (volleybalopslag). |
Later |
Maak het moeilijker. |
Geef beide spelers een kaatsplank en laat ze overspelen. |
|
|
Speel aan met een racket en kaats terug. |